
Volgens Lily
Birgitte Solheim is 90 jaar, hartchirurg in ruste en woont in Parijs. Ze overdenkt haar leven en haar liefdes. Kjersti Anfinnsen (zelf 51 als ze dit verhaal schrijft) beschrijft dat met zo’n inlevingsvermogen! Prachtig! Hoewel het geen vrolijk verhaal is, want echt oud worden is geen pretje zo kunnen we lezen.
Ergens is het wel fijn om niet meer al die levens bij te hoeven houden: groeten, cadeautjes, bedriegerijen, ziektes,…
Birgitte krijgt een latrelatie met de architect Javiér, die ze ontmoet via internet. Maar Javiér raakt steeds meer in de war, vergeet dingen en sterft uiteindelijk. Haar zus Elisabeth met wie ze een aparte relatie heeft woont in Noorwegen. Ze skypen veel, maar ook Elisabeth gaat dood. Birgitte is alleen.
Sindsdien heb ik nooit meer de slappe lach gehad. Die krijg je, zoals bekend, met de jaren steeds zeldener. Misschien durf je je niet meer te laten gaan uit angst dat je de controle kwijtraakt. Omdat het zo op gek zijn lijkt. En omdat de tranen vlak onder het oppervlak liggen.
De hele tijd.
Birgitte was een hele goeie hartchirurg, maar mannen konden toch beter het woord voeren tijdens lezingen bijvoorbeeld, want naar hen werd beter geluisterd. Ze is nooit getrouwd en heeft daarmee een compleet andere weg gekozen dan haar zus in Noorwegen.
Hoewel het geen vrolijk boek is (de aftakeling is niet vrolijk) is het toch ook komisch om te lezen hoe Birgitte zich staande houdt met het reizen der jaren.
De kinderen van Javiér willen hun vader zijn Hermès-sjaaltje meegeven op zijn laatste reis. Ik zeg dat ik het niet kan vinden. Zijn dochter staat erop er zelf naar te zoeken, dus ik verstop het in mijn kussensloop.
Zo moet het dus zijn om oud te worden. Niet een heel vrolijk vooruitzicht, maar zo ontzettend goed beschreven door Anfinnsen! De quote van Simone de Beauvoir in het boek (uit: De ouderdom) is veelzeggend: De tijd geeft ons de wereld en neemt hem ons in een en dezelfde beweging weer af.
Fragment
Javiér wil dat we een hond nemen als we samen gaan wonen. Hij stelt dat dieren een positief effect hebben op oudere mensen. Bovendien lijkt het hem goed om de verantwoordelijkheid voor een levend wezen te delen. ‘We slagen er nauwelijks in om voor onszelf te zorgen,’ zeg ik elke keer als hij daarover begint te zeuren.
Natuurlijk luistert hij niet naar me. Hij stelt een mopshond voor. Ik weet niet waarom. Elke keer als ik een mopshond zie, moet ik denken aan een man met wie ik een tijdje samen was. Hij had namelijk een hond met het syndroom van Down, zoals ik altijd zei. Dat klopt niet helemaal, want honden kunnen geen down hebben, maar wel mutaties waardoor ze eruitzien alsof ze down hebben. Hoe dan ook, die hond heb ik maar één keer gezien en hij was best leuk, maar die man heb ik heel vaak gezien. En elke keer dat ik een downachtige hond zie, probeer ik te bedenken waarom het niets tussen ons is geworden. Ik heb nooit goede redenen gevonden, maar het irriteerde me vreselijk dat hij het woord ‘beestje’ niet kon schrijven, want zo noemde hij zijn hond. Hij schreef: ‘het beesje slaapt in mijn bed’, ‘heb het beesje uitgelaten’, ‘de dierenarts zegt dat het beesje reuma heeft’, enzovoorts. Ik kon ook niets over die spelfout zeggen. Ik vond en vind het nog steeds kleinzielig om op zoiets te wijzen, want het is toch een kleinigheid. Ik wilde geen oppervlakkige indruk wekken.
Javiér zou het woord ‘beestje’ nooit gebruiken, hij zegt en schrijft ‘chien’. Chien voor, chien na.

Kjersti Anfinnsen

















