
Volgens Lily
Vorig jaar was ik voor het eerst van mijn leven op Procida, een eiland bij de kust van Napels (waar ik overigens ook voor het eerst was). Het eiland van Arturo is Procida. Dit boek van Elsa Morante gaat over Arturo, een jongen die opgroeit zonder moeder en een vader die er meer niet dan wel is. Maar ondanks dat is zijn vader zijn grote held! Arturo leest veel boeken, gaat niet naar school en vermaakt zich met alles wat hij op het eiland tegenkomt. Tot de dag dat zijn vader met een nieuwe bruid aankomt. Een meisje dat slechts twee jaar ouder is dan Arturo, maar een enorme aantrekkingskracht op hem heeft.
Inmiddels vielen me terwijl ik hem bekeek wat rimpels op onder zijn ogen, tussen zijn wenkbrauwen, bij zijn lippen. Jaloers bedacht ik: dat zijn de tekenen van de ouderdom. Wanneer ik ook rimpels zal hebben, is dat het teken dat ik volwassen ben, en dan kunnen hij en ik voortaan altijd bij elkaar zijn.
Het is een fantastisch boek! De schrijfstijl van Morante is weergaloos. Op de achterflap staat een citaat van Elena Ferrante (schrijfster van de Napolitaanse romans zoals De geniale vriendin): “Ik probeer te leren van Elsa Morantes boeken, maar ze zijn niet te overtreffen.”
Als je haar door het dorp zag lopen met haar dokterstas onder de arm, met grote, wijdbeense stappen, militaristisch en tegelijkertijd slonzig, leek ze eerder een of andere lage soldaat van de Turkse vloot die was gereïncarneerd als vroedvrouw.
Morante overleed in 1985, maar het boek komt op geen enkel moment ouderwets over. Met dit boek won Morante in 1957 als eerste vrouwelijke schrijver de prestigieuze Italiaanse literatuurprijs Premio Strega. Ook haar andere boeken zullen de komende jaren vertaald worden. Ik kan niet wachten!
Het moge echter duidelijk zijn dat ik mijn trots niet verloochende. Ik reageerde met kilte op zijn kilte. En aangezien ik me liever vrijwillig onttrok aan zijn kwetsende blikken, gedroeg ik me – zodat hij in geval niet het initiatief zou hebben – alsof ook ik zijn gezelschap meed, niet m
Fragment
Ik zei bij mezelf: ook ik zal vroeg of laat een mens kussen. Maar wie zal dat zijn? En wanneer? Wie zal ik kiezen, de eerste keer? En ik begon te denken aan de verschillende vrouwen die ik op het eiland had gezien, of aan mijn vader, of aan een ideale toekomstige vriend. Maar als ik me dergelijke kussen voorstelde leken ze allemaal flauw, waardeloos. Zozeer dat ik ze, door een soort bijgeloof, zelfs in gedachten allemaal afwees, omdat ik op een mooiere hoopte. Ik had het idee dat je nooit het ware geluk van kussen kon leren kennen als je de eerste, de meest lieflijke en hemelse nooit had gehad: die van je moeder. Dus om een beetje troost en rust te vinden stelde ik me in gedachten de scène voor van een moeder die haar kind met een goddelijke genegenheid kust. En dat kind was ik. Maar zonder dat ik het wilde leek de moeder niet op mijn echte moeder, de dode vrouw op de foto: nee, ze leek op N. Die onmogelijke scène herhaalde zich vele malen in mijn verbeelding, als in een fantastisch theater dat mijn eigendom was. Ik genoot er zo van dat ik er bijna in ging geloven, en als ik daarna in de werkelijkheid weer zag dat N. mijn halfbroertje kuste, leek hij me een indringer die mijn plaats had ingenomen en zij een verraadster. Ik voelde een driftige neiging om hen uit te schelden, om hun idylle wreed te verstoren: alleen mijn trots belette het me, terwijl mijn verstand me vergeefs bleef voorhouden: Met welk recht zou je?
