
Volgens Lily
Kun je het je voorstellen: één man wordt blind en dat blijkt zo besmettelijk te zijn, dat in een mum van tijd iedereen blind is. Dat is het gegeven van De stad der blinden van José Saramago. Saramago werd in 1922 geboren in een klein dorpje in Portugal. In zijn tienerjaren verhuisde het gezin naar Lissabon waar hij een opleiding voor automonteur deed. Na zijn opleiding begon hij met lezen, en is daar nooit meer mee opgehouden. In 1944 publiceerde hij zijn eerste roman. Hij bleef schrijven en won in 1998 De Nobelprijs voor de literatuur.
Wat is het leven toch breekbaar als het in de steek wordt gelaten.
Door het lezen van De stad der blinden zou je kunnen denken dat het ons gezichtsvermogen is dat ervoor zorgt dat we de ander als mens kunnen zien en ons in de ander in kunnen leven. Het thema van het boek doet veel denken aan de coronapandemie van dit moment en is dus weer uiterst actueel terwijl het boek al uit 1998 dateert. Maar net als De pest van Albert Camus beleeft De stad der blinden ook een revival.
Als we niet helemaal als mensen kunnen leven, laten we dan tenminste alles doen om niet helemaal als beesten te leven, zo vaak zei ze dat, dat de rest van de zaal die in wezen simpele en elementaire woorden tenslotte verhief tot een maxime, een sententie, een doctrine, een levensregel.
Het boek is chronologisch geschreven en bevat geen flashbacks. Het is lastig een schatting te geven van de tijd die in de roman verstrijkt. Ook de locatie waar het drama zich voltrekt wordt niet genoemd. En ook de personages hebben geen naam, maar worden met een omschrijving aangeduid. Ook het ontbreken van interpuncties maakt het lezen er niet makkelijk op. Maar de beklemming is zo goed voelbaar. En telkens vraag je je af: wat zou ik doen in zo’n situatie?
In 2004 verscheen van de hand van Saramago De stad der zienden. Hierin vertelt hij het verhaal van een volk dat niet gelooft in de eigen democratie en bij verkiezingen dan ook steeds blanco stemt. Klinkt ook heel intrigerend.
Fragment
Toen de blinden die hier zitten elkaar nog op hun vingers konden tellen, toen twee of drie woorden nog volstonden om van vreemden lotgenoten te maken en ze met nog drie of vier erbij elkaars fouten vergaven, waaronder behoorlijk zware, of slechts een paar dagen geduld hoefden te oefenen als de vergeving niet volledig kon zijn, ook toen al was duidelijk wat voor belachelijke benauwenissen de ongelukkigen moesten doorstaan wanneer het lichaam een van die dringende bevrijdingen van hen eiste die wij gemeenlijk aanduiden als het voldoen aan de natuurlijke behoefte. Desondanks, en ofschoon we weten dat een volmaakte opvoeding uiterst zeldzaam is en dat zelfs het netste fatsoen zijn zwakke punten heeft, moeten we toegeven dat de eerste blinden die hier in quarantaine werden gebracht in staat waren om, meer on minder bewust, met waardigheid het kruis van de verheven eschatologische aard van de mens te dragen. Nu echter, nu alle tweehonderdveertig bedden bezet zijn en er ook nog een flink aantal blinden op de grond slaapt, zou geen enkele pen, al is ze nog zo fantasierijk en creatief in het vinden van vergelijkingen, beelden en metaforen, ook maar bij benadering de smeerboel kunnen beschrijven die hier heerst. Niet alleen waren de toiletten in razend tempo verworden tot stinkende spelonken zoals je je de beerputten van de verdoemde zielen in de hel voorstelt, maar ook werden gangen, hallen en nissen op weg ernaartoe al gauw als wc gebruikt, eerst door toeval, omdat iemand het niet zo nauw nam met het fatsoen of in hoge nood verkeerde, later uit gewoonte. Ze dachten, Och wat, er is toch niemand die mij ziet, en dan gingen ze gewoon niet verder.
