Volgens Lily
Tsja, wat moet ik hiervan zeggen. Een werkelijk fantastisch, heerlijk, ogenopenend epos over grote onderwerpen zoals o.a. de huidige stand van zaken van het continent Europa. Maar ook over de liefde. Vooral over de liefde. Het boek beschrijft Pfeiffers liefdesrelatie met Clio en hoe dat (je voelt het tijdens het lezen al aankomen) eindigt in een breuk. En hoe hij zichzelf dwingt om dit allemaal op te schrijven terwijl hij resideert in Grand Hotel Europa. Een hotel dat tijdens zijn verblijf wordt overgenomen door (hoe typisch) een Chinees.
Na Superba, Brieven uit Genua en Peachez ben ik fan van Ilja Leonard Pfeiffer. Hij schrijft in zo’n mooie stijl, nergens ingewikkeld maar gebruikt toch alle mooie woorden die onze taal rijk is.
Zijn ‘aanklacht’ tegen het massatoerisme in Europa is zo treffend. De miljoenen toeristen die Venetië bijvoorbeeld jaarlijks overspoelen en die de plaatselijke bevolking gewoon aan het verjagen zijn (‘je kunt in Venetië op iedere hoek een Venetiaans masker kopen, maar voor een kilo tomaten moet je tijden reizen’). De mevrouw die hij tegenkomt in Giethoorn en die vraag hoe laat het daar dicht gaat, alsof het een attractiepark is. Hilarisch.
Een stad die zich uitlevert aan toerisme, verkoopt haar ziel. Terwijl toeristen bovenal op zoek zijn naar een authentieke ervaring, veroorzaakt hun aanwezigheid een teloorgang van de authenticiteit die ze begeren. (…) Toerisme vernietigt datgene waardoor het wordt aangetrokken.
Beetje dubbel is dat ik dit boek las tijdens, inderdaad: een vakantie, waardoor ik echter wel in de gelegenheid was om de 547 bladzijden in een week uit te lezen, ja, het is een echte pageturner. Grappig was dat ik tijdens deze vakantie het Louvre in Abu Dhabi bezocht waar uitgebreid over geschreven wordt in dit boek.
En nu maar hopen dat Pfeiffer hiervoor als beloning een mooie literatuurprijs krijgt, want dat is dan zeer verdiend. Aan het NRC Handelsblad zal het niet liggen, die heeft het boek in januari al uitgeroepen dat ‘Roman van het jaar’.
Fragment
Maar dat moment was niet meer ver weg. In mijn reconstructie van wat er tussen Clio en mij was voorgevallen, was ik bijna aanbeland bij de laatste episode, het hoofdstuk dat het moeilijkste zou worden om te schrijven, omdat het mij zou dwingen opnieuw te beleven wat ik liever helemaal niet had beleefd, en ik zag er misschien nog wel meer tegen op om het het geschreven te hebben, omdat ik daarna nogmaals afscheid zou moeten nemen van Clio. Zolang de punt achter de laatste zin op de laatste pagina niet was gezet, was zij in zekere zin nog bij mij op de blanke bladzijden van de resterende cahiers. Dan waren er nog avonturen te vertellen en kon ik haar nog beschrijven, zoals ze lachte wanneer ze wakker werd in de ochtend en zoals ze de avond stil kreeg met het schoonschrift van gebaren, en dan bestond er zelfs in theorie de mogelijkheid dat het verhaal anders zou aflopen dan het was afgelopen, ook al bestond die mogelijkheid niet. Maar wanneer het gedaan was, was het gedaan. Ik miste Clio en zag ertegen op haar dubbel te missen.
Ik wist dat het de bedoeling was dat er vervolgens als bij toverslag een soort helderheid zou optreden en dat ik zaken zou gaan begrijpen, om te beginnen waar ik heen moest, maar ik wist niet meer zeker of ik daar nog wel in geloofde. Misschien was ik bang voor die helderheid en prefereerde ik het geritualiseerde bestaan in een hotel op de wolken dat was losgeraakt van de wereld en dat werd bewoond door herinneringen aan een beter verleden. Helderheid zou de leegte te helder maken. De mist past mijn gemis beter. (wat een mooie zin!)
Het Louvre in Abu Dhabi