Volgens Lily
Jane Gardam is inmiddels 91 jaar oud en schreef in haar leven meer dan 30 romans, verhalen en kinderboeken. Toch heeft Nederland haar pas ontdekt, dat moet voor een auteur toch een kadootje zijn zo’n lezerspubliek erbij. Niet dat ze onbekend is, ze won als enige ooit tweemaal de Whitbread/Costa Award.
De onberispelijke man is het eerste deel uit een trilogie over oud advocaat Edward Feathers, (Old Filth) zijn vrouw Betty en zijn grootste concurrent (en haar echte liefde?) Terence Veneering. Het was niet Gardam’s bedoeling een trilogie te schrijven, maar na het schrijven van De onberispelijke man lieten de personages haar niet los. Wanneer ze de kracht nog kan vinden zou je graag nog een deel 4 schrijven over het personage Isobel Ingoldby.
Met diverse flashbacks leer je Old Filth (dat staat voor Failed in Londen, try Hongkong, de titel van het boek in het Engels) kennen, dat zijn uiterlijke onberispelijkheid misschien niet is wat het lijkt. Edward is een zogenaamde Raj-wees (op 5 jarige leeftijd terug gestuurd vanuit Brits-Maleisië voor een opleiding) en groeit op in Groot-Brittanië zonder ouders bij een beroeps pleegmoeder die hem behoorlijke schade aanbrengt. Aan het eind vraagt Feathers aan een priester waarom hij zijn hele leven verlaten, gedumpt of gescheiden door de dood is geweest van iedereen van wie hij hield of om wie hij gaf. Dan voel je de pijn achter de onberispelijkheid. Gardam heeft dat mooi opgebouwd.
Weet je, degene die het hards liefde nodig had, was Ma Didds. Al die haat was liefde die was misgegaan.
In 2015 verkoos een BBC-onderzoek Old Filth tot een van de 100 grootste Britse romans. In het dankwoord is te lezen hoe Gardam bestaande feiten uit haar eigen leven heeft verwerkt in dit boek, dat vind ik dan altijd weer leuk om te lezen. Deel 2 Een trouwe vrouw en deel 3 Laatste vrienden zijn inmiddels verschenen en maken het verhaal compleet. Hoewel diverse mensen uit de Leeslounges heel enthousiast zijn, denk ik zelf niet dat ik deze ook ga lezen.
Fragment
Een paar dagen laten hoorde Filth, met dank aan de winkel in het dorp, de naam van de nieuwe buurman. Het was, zoals de huishoudster al had gezegd, inderdaad de naam van een andere advocaat uit Hongkong, en het was de naam van de enige man aan wie Old Filth tijdens zijn werkzame leven, en overigens ook in zijn privéleven, een gloeiende hekel had gehad. Er was veel over gepraat en dat had de meestal zo gesloten Filth niet geïnteresseerd, maar deze man had vele jaren en reactie in hem losgemaakt als het gif dat Chinese draken uit hun mond spoten.
En hetzelfde had gegolden voor Terry Veneerings dunk van Old Filth.
Betty had er nooit over gepraat. Had zich afzijdig gehouden. Was zwijgzaam geworden, afstandelijk. Filths klerk, andere advocaten, ervoeren de vijandigheid als een chemisch, bijna tastbaar iets. In Hongkong keek de juridische wereld toe. Old Filth, die voortreffelijke, wijze Old Filth en de onstuimige Veneering ‘redetwistten’ niet in de rechtszaal, ze spuwden gif naar elkaar. Ze kruisten de degens niet, ze gingen elkaar met kromzwaarden te lijf. Old Filth vond dat Terry Veneering stond voor alles wat er mankeerde aan de Britse meesters van deze hemelse kolonie – omhooggevallen, arrogant, brallerig, luidruchtig, cynisch en ordinair. En veel te goed in spelletjes. Zonder types als Veneering – wie weet? Veneering behandelde de Chinezen alsof ze onzichtbaar waren, nam gretig deel aan de pompeuze riten van het Britse Rijk, paradeerde tijdens ceremonies in zijn zwart met gouden toga, likte de hielen van de gouverneur, dronk te veel. In de rechtszaal viel hij zijn tegenstanders persoonlijk aan.
(…)
Het eerste wat Filth nu dacht, was: nou, godzijdank is Betty er niet meer. Zijn tweede gedachte was dat hij zou moeten verhuizen.